De Boornevallei
Op alle kaartjes zijn de veenbedekking en waterlopen weergegeven zoals ze er tegenwoordig bijliggen. Voor een betere zichtbaarheid is het naamgevende riviertje iets lichter gemaakt. De positie van huisplaatsen is overgenomen van Schotanus-Halma 1718 en Eekhof 1848 -1859. Hierdoor krijg je een beter beeld van de ontstaansgeschiedenis van de dorpen. Dorpsnamen hebben een foto in de database. Veel huisplaatsen aan de turfvaarten waren er in 1718 nog niet. Ze zijn kort na hun ontstaan weergegeven, let op de jaartallen. De weergegeven jaartallen zijn: Start van de vervening, Schotanus 1664, Schotanus-Halma 1718, Eekhof 1848 -1859 en tot slot het jaar van beëindigen van de turfwinning of de aansluiting op Drentse vaarten.
Middeleeuwse ontginningsdorpen liggen in lijnen op enige afstand van de oever van de rivier. De eerste bewoners van het gebied kwamen vanuit het westen via de rivier en begonnen op de oever een boerderij. Hier gold het recht van opstrek: Een boer die een stukje land bezat mocht in het verlengde van zijn kavel woeste grond ontginnen. Zo ontstonden vanaf de oever lange kavels het binnenland in. De kavels waren gescheiden door sloten die ook zorgden voor de afwatering. Na verloop van tijd was het wonen op de oever niet meer aantrekkelijk. De bodem ging dalen, de grond werd te nat, te schraal of de landerijen kwamen eenvoudig te ver van de boerderij af te liggen.
Op dat moment besloot de hele gemeenschap de boerderijen binnen het eigen kavel te verplaatsten naar een plek hoger in de flank van het beekdal. Er konden later nog wel één of meerdere verplaatsingen volgen. Vaak bleef het kerkhof daarbij op de oude locatie achter. Op de kaart van Schotanus 1718 staan veel van die voormalige kerkhoven aangegeven. Enkele daarvan zijn ook nu nog aanwezig of er zijn sporen van terug te vinden. Op alle kaartjes staan ze aangegeven als een eenzaam kruis tussen de oever en het dorp. Tegenwoordig is de loop van de Boorne niet meer compleet: Meanders zijn rechtgetrokken, het riviertje is onderbroken, er zijn dammen gelegd en via vaarten en sloten wordt water afgeleid.
Halverwege de 16e, begin 17e eeuw begonnen de grootschalige commerciële turfafgravingen in Fryslân. Het eerste initiatief was in 1551 vanuit it Hearrenfean. In 1641 werd de Drachtster Compagnie opgericht begon men ook vanuit Drachten met de commerciële turfwinning. Er werd een vaart gegraven die die aansloot op het natuurlijke water van de Ee. Zo ontstond er een route westwaarts om de turf o.a. naar de Hollandse steden te kunnen afvoeren. Met het graven van een groot aantal zijvaarten (wijken) werd het veen drooggelegd. Enkele jaren later kon men beginnen met turfsteken. Via de wijken werden de turven met een Praam naar de hoofdvaart gebracht, daar werden ze op Skûtsjes geladen waarna het transport verder ging. Aan de vaart verschenen woningen van arbeiders en handelaren. De dorpen die hieruit ontstonden werden al snel groter dan de oorspronkelijke middeleeuwse ontginningsdorpen.
|